woensdag 1 april 2020

Fundamentele vragen voor noodwetgeving


Dat de regering noodwetgeving wil maken om de verregaande maatregelen tegen COVID-19 in te kaderen en te voorzien van een wettelijke grondslag is op zich een begrijpelijke gedachte en past binnen goed bestuur.  Vanuit het Burger Initiatief voor Participatie en Goed Bestuur (BINI) rijst er echter een groot aantal vragen, die volgens diezelfde beginselen van goed bestuur en zorgvuldigheid ook beantwoord dienen te worden alvorens zo’n wet wordt behandeld, laat staan aangenomen.  We vragen daarom aan alle relevante actoren en in het bijzonder de volksvertegenwoordigers om eerst bevredigend antwoord op deze (en wellicht nog veel meer) vragen te krijgen, vervolgens de voor- en nadelen af te wegen en deze afwegingen publiek te maken alvorens de wetgeving, al dan niet verbeterd, in behandeling te nemen.  Het gaat immers om maatregelen die een enorm effect kunnen hebben op het maatschappelijke functioneren, op de vrijheid van burgers en zelfs op fundamentele mensenrechten en vrijheden.
De conceptwet (Uitzonderingstoestand COVID-19), zoals verschenen in de media is in elk geval niet acceptabel voor een normale rechtsstaat die algemeen geldende wetgevingsbeginselen toepast. Het laat veel te veel ruimte voor machtsmisbruik, verschillen van interpretatie en (opzettelijk) verkeerde toepassing. Een goed uitgewerkt regelgevingsproduct (zie bijvoorbeeld de ministeriële COVID-19 regeling AB2020 No. 43 van Aruba) met zó een ingrijpende reikwijdte dient veel meer “checks and balances” in te houden.

BINI geeft derhalve de volgende vragen mee in de discussies rond deze wet:
  1. Is het überhaupt nodig om een nieuw stuk wetgeving te maken en zijn de maatregelen die genomen moeten worden niet mogelijk binnen de bestaande wetgeving?  Wat zou er nog meer gedaan moeten worden dat niet nu reeds gedaan wordt?
  2. Is het nodig om een formele wet te maken (die ook weer bij wet moet worden opgeheven!!); kunnen er geen andere bestuursmaatregelen worden uitgevaardigd bijv. via presidentiële of ministeriële beschikking?
  3. Waarom is er geen einddatum voor de werking opgenomen?  Daar zijn fundamentele bezwaren tegen terwijl het omgekeerde niet het geval is.
  4. Wat houdt de genoemde “Wet Uitvoering Uitzonderingstoestand” in waarnaar verwezen wordt?  Hoe kan een wet worden aangenomen die verwijst naar een andere wet die onbekend (of nog niet bestaand) is?
  5. Zijn de implicaties van “te nemen maatregelen” zorgvuldig in kaart gebracht, is er een objectieve, evidence-based afweging gemaakt van het wel of niet doorvoeren, en zijn deze overwegingen bekend?
  6. Is er consultatie en inspraak aan het concipiëren van deze wet voorafgegaan?
  7. Hoe worden transparantie en begrenzing van de te nemen maatregelen gegarandeerd, of krijgt de regering hiermee een blanco mandaat?
  8. Moeten de maatregelen niet heel specifiek en gedetailleerd genoemd worden zodat ze door een ieder te controleren zijn, om misinterpretatie, machtsmisbruik, verkeerde toepassing of andere misstanden te voorkómen?
  9. Vallen maatregelen zoals het verschuiven of anders inrichten of organiseren van de verkiezingen ook onder de “uitzonderingstoestand”?
  10. Wat zijn de rechtsmiddelen tegen maatregelen die binnen het kader van deze wet worden genomen, en dienen die niet in de wet te zijn opgenomen?
  11. Wat zijn de strafmaatregelen tegen misbruik van deze wet?
  12. Wat zijn beroepsmogelijkheden voor vermeende benadeelden- waar en hoe kunnen ze verweer aantekenen?
  13. Worden de voorschriften van de Verenigde Naties en het Inter-Amerikaans mensenrechtensysteem m.b.t. het afkondigen van een noodsituatie nageleefd en wordt er hierover gerapporteerd?
  14. Zullen in de noodwetgeving ook maatregelen ter leniging van de nood, o.a. economische hulpmaatregelen voor brodeloos geworden werkers, kleine bedrijven en andere economische actoren en sociaal zwakkeren, opgenomen worden?


BINI
Burgerinitiatief voor Participatie en Goed Bestuur