Een nationale visie is een basisvoorwaarde voor het optimaal benutten van
gouddeals. Dit kwam naar voren bij het mini-college ‘Transparantie in de
Gouddeals’, verzorgd door Aroen Gangaram Panday als onderdeel van de 9e
Democratiemaand.
Gangaram Panday startte het college door
het publiek te vragen naar hun mening over de stelling “De volgende goudmijn
moet 100% in handen zijn van de Surinaame overheid of Surinaamse
aandeelhouders”. Zo’n 50% van de zaal was het eens met de stelling.
Meedoen aan het mijnen van goud, om
zodoende “een deel van de koek” binnen te halen is de laatste jaren steeds het
streven van opeenvolgende regeringen geweest. In een vergelijking van de vier
verschillende gouddeals die de Staat aanging (3 met IAMGOLD en 1 met Newmont),
bleek dat het pas bij de laatste onderhandeling is gebeurd. Daar is de Staat zelf voor 5% directe aandeelhouder,
en voor 20% via Staatsolie.
Echter, als alle cijfers over de kosten
van de goudwinning versus de opbrengsten van deze laatste gouddeal worden
uiteengezet in een model, dan blijkt het dat participatie van de Staat
nauwelijks zorgt voor meer directe inkomsten voor de Staat. En als de goudprijs
blijft dalen, dan zal de Surinaamse Staat zelfs verlies lijden. Uit geen van de
neergepende beleidsvoornemens en uitspraken gedaan in DNA en de media, is
duidelijk onderbouwd waarom er toch voor deze participatie-optie is gekozen. Duidelijk
is dat er vooraf niet voldoende is nagedacht over de praktische
uitvoerbaarheid, en over de mogelijke risico’s voor de Staat en de bevolking. Iemand
uit het publiek vergeleek dit oneerbiedig met een ‘hond die achter een auto
rent, maar niet weet wat ermee te doen als hij het vangt’.
De presentator beschreef daarna
verschillende andere opties die Staten hebben om mee te kunnen genieten van de
opbrengsten uit de mijnbouwsector, waaronder progressieve belasting,
‘sliding-scale royalties’, en ‘resource-rent’ belasting. Met behulp van
internationale statistieken toonde hij aan dat participatie van Staten in de
mijnbouw (behalve voor olie) niet gangbaar is. Dit omdat investeringen vaak
moeten komen van grote multinational bedrijven of van leningen van
internationale banken. Echter, zowel grote multinationals als internationale
banken vinden het vaak veels te riskant om geld te investeren in overheden van
Derde Wereld landen, uit bezorgdheid over slecht bestuur, politieke
instabiliteit en corruptie.
Overheden hebben vooral niet-commerciële voordelen aan het participeren: het is soms een strategische zet, er kunnen partijpolitieke overwegingen zijn, het is een zaak van nationale trots, en zo zijn er nog meer, stelt Gangaram Panday. Maar uit de praktijk van landen in Zuid Amerika, Europa, Afrika en Azië blijkt dat de mogelijke nadelen (behalve voor het financieel / commercieel risico) ook legio zijn, waaronder belangenverstrengeling, corruptiegevoeligheid, en te weinig expertise en ervaring. Een niet te onderschatten gevolg is dat door de investeringen die de Staat moet plegen om mee te doen als aandeelhouder in de goudmijnen, zij minder geld heeft te besteden aan andere prioriteiten zoals onderwijs en gezondheidszorg, die de basis publieke diensten zijn die een Staat moet leveren aan haar bevolking.
De grote vraag bleef na dit
gedeelte van het college: “Moeten wij wel willen participeren? En HOE moeten we dan participeren?”
Volgens Gangaram Panday zijn er zijn fundamentele issues vooraf, die wij moeten meenemen bij het onderhandelen over gouddeals. Er moeten sterke instituten en controlemechanismen zijn, duidelijke mijnbouw wetgeving, en een goede mix van inkomsten uit belastingen, royalties, resource-rent belastingen etc. Allerbelangrijkste issue bleef wel: participatie in de mijnbouw moet slechts op basis van een gedegen sector-strategie en lange termijn ontwikkelingsplan, in plaats van adhoc beslissingen, zoals nu het geval lijkt te zijn. Met een goede langetermijn visie, dat verder strekt dan ‘de volgende verkiezingen’ kunnen wij als land ervoor zorgen dat wij de (tijdelijke, eindige) opbrengsten uit de mijnbouwsector kunnen inzetten voor langetermijn ontwikkeling van verschillende sectoren. Er zijn in de afgelopen decennia meerdere pogingen geweest om een dergelijke strategie te maken voor Suriname, maar alle pogingen bleven vruchteloos.
gedeelte van het college: “Moeten wij wel willen participeren? En HOE moeten we dan participeren?”
Volgens Gangaram Panday zijn er zijn fundamentele issues vooraf, die wij moeten meenemen bij het onderhandelen over gouddeals. Er moeten sterke instituten en controlemechanismen zijn, duidelijke mijnbouw wetgeving, en een goede mix van inkomsten uit belastingen, royalties, resource-rent belastingen etc. Allerbelangrijkste issue bleef wel: participatie in de mijnbouw moet slechts op basis van een gedegen sector-strategie en lange termijn ontwikkelingsplan, in plaats van adhoc beslissingen, zoals nu het geval lijkt te zijn. Met een goede langetermijn visie, dat verder strekt dan ‘de volgende verkiezingen’ kunnen wij als land ervoor zorgen dat wij de (tijdelijke, eindige) opbrengsten uit de mijnbouwsector kunnen inzetten voor langetermijn ontwikkeling van verschillende sectoren. Er zijn in de afgelopen decennia meerdere pogingen geweest om een dergelijke strategie te maken voor Suriname, maar alle pogingen bleven vruchteloos.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten