donderdag 4 december 2014

Verkiezingen: waarom goedkoop als het duur kan?

(Afkomstig uit de State of Democracy Nieuwsbrief 2014. Voor de volledige nieuwsbrief, klik hier)

Bij de launch van de Democratiemaand op 10 november j.l., presenteerde Hans Breeveld enkele simpele feiten die de zaal naar adem deden snakken: de kosten van algemene verkiezingen in een aantal landen. In 1996 kosten algemene verkiezingen in Australie, land van uitgestrekte lege vlakten en zeer verspreide bevolking tussen de U$ 5 en 6 per kiezer (hierbij is inbegrepen de financiering van politieke partijen door de Staat), in Afganistan waar men nog in een halve oorlog verkeerde, kostte de verkiezing per kiezer U$ 15 (daar waren ook de zware investeringen in veiligheid bij inbegrepen). In Suriname kostten de verkiezingen van dat jaar ongeveer US$ 18 per kiezer. Er was bij ons geen oorlog op dat moment. De verkiezingen van volgend jaar zullen de belastingbetaler minimaal srd 85 miljoen in totaal kosten, meer dan een verdubbeling ten opzichte van 2010.

Vanwaar de stijging in kosten, en waarom kosten verkiezingen hier zoveel meer dan in andere landen? “Dat kan ik niet met zekerheid zeggen”, antwoordt Breeveld. Immers, hij heeft geen inzage in de onderliggende stukken van de begroting, maar gaat slechts af op wat er in ‘s lands begroting is opgebracht voor de organisatie van de verkiezingen. Hij kan ook de uitgaven van de vorige verkiezing niet bestuderen om na te gaan waar de grootste kosten zitten, die informatie is niet ter beschikking.
Uiteraard zijn de kosten eigenlijk nog hoger: in dit bedrag zijn wellicht niet de doorlopende salarissen van al de ambtenaren vervat die zich al lange tijd bezig houden met de verkiezingen; deze vallen nog gewoon onder de salariskosten van de Ministeries.

Dan moeten we het gesprek maar over een andere boeg gooien.
In 1991 was hij zowel Minister van Binnenlandse zaken als van Regionale Ontwikkeling, in het tussenkabinet Kraag welke werd aangesteld na de telefooncoup van december 1990. Met de portefeuille van Binnenlandse Zaken kwam natuurlijk de verantwoordelijkheid voor de logistieke organisatie van de verkiezingen van mei dat jaar. Hoe die ervaring was?
Breeveld vertelt dat er een standaard draaiboek en kalender is voor elke verkiezing, en dat de directeur van het Ministerie en de onderdirecteur (in zijn periode respectievelijk dhr. F. Troon en dhr. E. Van der San) daar belast mee zijn. En zij kenden het klappen van de zweep.

In 1991 was daar de additionele complicatie van de nasleep Binnenlandse Oorlog, waar de infrastructuur van het binnenland hevig onder had geleden. Hierdoor was de toegang tot grote delen van het achterland slecht.

Het was echter niet de toegankelijkheid van het binnenland waar Breeveld mee zat, het waren sommige van de, voor hem onbegrijpelijke, organisatorische keuzes. In dit kader verwijst hij naar artikel 157 van de Grondwet, dat o.a. stelt dat de structuur van de organen van de overheidsadministratie zodanig dient te zijn dat bureaucratisme wordt voorkomen. Een specifieke doorn in zijn oog waren daarom de uittreksels van het Bevolkingsregister. Deze zijn niet direct nodig bij verkiezingen, maar wel een bron van irritatie voor alle burgers. Voor elke handeling was er een uittreksel nodig, ook al had je een ID-kaart. Een hoop onnodige bureaucratische rompslomp dus, terwijl het bij wet is vastgelegd dat dit juist voorkomen dient te worden. Toen Breeveld aantrad als Minister zorgde hij dan ook ervoor dat de tirannie van het uittreksel werd doorbroken. Een mooie overwinning.

Maar aan die andere doorn in zijn oog heeft hij niets kunnen doen – de oproepingskaarten.

“Het bezorgen van de oproepingskaarten is een enorme kostenpost”, zegt Breeveld. Immers, elke kaart moet door minstens twee personen worden bezorgd. Als er niemand thuis is om de kaart(en) in ontvangst te nemen, dan moet het team nog een keer terug. Dat kost allemaal geld. Bovendien is de bezorging fraudegevoelig en kunnen partijsentimenten een rol spelen. In een notitie over het nut van oproepingskaarten geeft Bas Ahmadali aan dat het distributiesysteem verschillende fasen heeft gekend: gedurende lange tijd verliep de distributie via de bestuursambtenaren; daarna werd de
distributie toevertrouwd aan een team, bestaande uit de bestuursambtenaar en twee externe colporteurs, voorgedragen door de politieke partijen en behorende tot elkander bestrijdende partijen; en “zeker vanaf de verkiezingen van 2000 zijn de teams samengesteld slechts uit externe colporteurs of zoals OKB ze noemt ‘loyalisten’ van politieke partijen”. Breeveld beaamt dat er verhalen bekend zijn van bezorgers die huizen mijden waar vlaggen wapperen van partijen waar zij niet gecharmeerd van zijn.

Een oproepingskaart kostte in 2005 per kiezer srd 5,60 (srd 181.000 voor aanschaf en productie en bijna srd 1,5 miljoen srd voor distributie). Maar de oproepingskaarten verklaren slechts voor een klein deel de enorme kosten van onze verkiezingen. In Dagblad Suriname (29 juli 2014) geeft Hans Breeveld  aan dat “de verkiezingen in Suriname zo duur zijn omdat er nog teveel zaken handmatig gedaan worden terwijl dit ook machinaal kan. Zijns inziens wordt het handmatig systeem bewust in stand gehouden omdat het een vorm van werkverschaffing creëert die gebruikt wordt voor het zoet houden en faciliteren van mensen en het ‘winnen van zieltjes’.”

Als Minister werd hij geconfronteerd met een zaal vol mensen die stembiljetten met de hand vouwden en stempelden. Of het niet goedkoper was om een machine in te zetten, vroeg hij. Ach, was het lakonieke antwoord, ze moeten toch ook wat verdienen. “Verkiezingen in Suriname zouden als motto kunnen hebben: waarom goedkoop als het duur kan”, vindt Breeveld. 

Wel of geen oproepingskaarten?

In een notitie, geschreven voor de verkiezingen van 2010, geeft Bas Ahmadali een analyse van de plus- en minpunten van oproepingskaarten. Volgens hem kunnen oproepingskaarten aangemerkt worden als een meetinstrument om de juistheid en kwaliteit van de kiezerslijsten te controleren en te volgen.
Onbestelde oproepingskaarten zijn een indicator voor  de kwaliteit van de kiezerslijsten. Maar ook:  “Een oproepingskaart is meer dan een “uitnodiging” en heeft de functie van een “veiligheidscheck” bij de stemprocedure. Deze “veiligheidscheck” dient die garantie te bieden voor een transparante en eerlijke stembusgang. Bij het afschaffen van oproepingskaarten moet men zich dan ook afvragen welk systeem dan er in de plaats als vervanging wordt ingevoerd ter garandering van die transparantie en controle bij de stemprocedure. Bovendien is het de vraag of de juiste toepassing van de identiteitswet (ID-kaart) alsmede de toepassing van het gebruik van de verkiezingsinkt in voldoende mate de vervanging op de controlefunctie van oproepingskaarten kunnen waarborgen.
In dezelfde notitie geeft hij aan dat ook het Onafhankelijk Kiesbureau heeft gewezen op ernstige zwaktes in het distributiesysteem:
a) het systeem zelf waarbij loyalisten van politieke partijen worden ingezet om de kaarten te distribueren, werkt niet
b) elke keer doen zich calamiteiten voor, zoals het weggooien van de kaarten in trenzen
c) de districtscommissariaten zijn niet geschikt om de coördinatie van de distributie op zich te nemen.

Het rapport van de OAS waarnemingsmissie na de verkiezingen van 2010 geeft in deze het advies aan de verkiezingsautoriteiten om de 30.000 namen (van niet bezorgde oproepingskaarten) als ‘inactief’ te noteren in het kiesregister. “Een dergelijke aantekening zou leiden tot een meer accurate kiezerslijst en een preciezer getal van verkiezingsdeelname. Ze moeten uiteraard in het burgerregister worden bijgehouden.”

Bronnen:  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten