zondag 30 november 2014

10 JAAR JEUGDPARLEMENT- feestje?

(Afkomstig uit de State of Democracy Nieuwsbrief 2014. Voor de volledige nieuwsbrief, klik hier)


Het is dit jaar tien jaar geleden dat het Nationaal Jeugdparlement bij staatsbesluit is ingesteld. Reden voor een feestje dus. Of toch niet? Volgens het staatsbesluit is het doel van het NJP om het recht op participatie van de jeugd op bestuurlijk niveau tot uiting en volle beleving te brengen, waardoor het jeugdbeleid gericht en doelmatig wordt. Projekta ging in gesprek met oudvoorzitters en -ondervoorzitters van de cohorten van 2004, 2007 en 2010 om na te gaan hoe de afgelopen tien jaar invulling gegeven is aan dat doel.

Het formuleren van beleidsadviezen
Alle oud-jeugdparlementariërs noemen de district- en nationale congressen als belangrijkste bron van input voor het doen van voorstellen over het jongerenbeleid en als gestructureerd overlegmoment met de doelgroep. Jongeren maken bij de congressen de problemen die zij ervaren kenbaar. Bij de congressen in de beginperiode van het parlement werden dezelfde thema’s in alle districten besproken, maar in 2010 besloot de leiding van het NJP per district de thema’s vast te stellen. Het NJP is helaas niet in staat geweest elk jaar de congressen te organiseren, omdat de kosten voor de congressen niet worden opgenomen op de nationale begroting. Dit is volgens de voormalig NJP’ers een indicatie dat er geen prioriteit geven wordt aan het overleg met jeugdigen.

Een andere belemmering is het uitblijven van het wederom instellen van de Jeugd Advies Raad. Zonder de begeleiding van de raad zijn jeugdparlementariërs op zichzelf aangewezen bij de verwerking van adviezen aan de regering. Gebrek aan ervaring bij het formuleren van adviezen kan ervoor zorgen dat de stem van de jongeren ongehoord blijft.

Het NJP als consultatieorgaan
De afgelopen tien jaar is er onvoldoende invulling gegeven aan het NJP als consultatieorgaan. Volgens de voormalige leden zijn de geringe overlegmomenten van de afgelopen jaren veelal op initiatief van het NJP geweest, en dat na lang aandringen. Voor de doelgroep betekent dit dat er geen invloed kan worden uitgeoefend op geplande beleidsmaatregelen. Een beleidsmaatregel waarbij wel om input van het NJP is gevraagd, is de wet Kinderopvanginstellingen. Het voorstel van een van de oud-leden om in de vaste commissies van De Nationale Assemblee ook leden van het NJP op te nemen is nog niet van de grond gekomen.

Optreden als jeugdvertegenwoordigers
Door de jaren heen hebben de NJP-leden zitting genomen in verschillende stuurgroepen en deelgenomen aan verschillende nationale en internationale seminars en workshops, en uitwisselingsprogramma’s met andere jeugdparlementen. Zij worden ook uitgenodigd voor de jaarrede van de president en de begrotingsbehandelingen in de Nationale Assemblee.
Het gaat nog steeds om activiteiten die door volwassen geïnitieerd zijn, waarbij de jongeren slechts een adviserende rol hebben. Bij de vergaderingen in het parlement heeft de jeugdvertegenwoordiging slechts de rol van toehoorder. Op de participatieladder (zie kader) wordt deze vorm van participatie “decoratie” genoemd.

Moeizame beklimming van de ladder


Na tien jaar NJP in Suriname zitten zij voor wat daadwerkelijke jeugdparticipatie betreft op een van de laagste tredes van de participatieladder: kinderen of jeugdigen lijken een stem te hebben, maar hebben totaal geen invloed. Schijnparticipatie dus.

Waarom de veranderingen toch nog niet van de grond komen, is volgens een van de oud-leden te wijten aan de politieke invloed binnen het NJP. Deze zorgt nog voor teveel interne verdeeldheid. Nog vers in het geheugen staat de petitie die bij de laatst gehouden verkiezingen door zestien kandidaat jeugdparlementariërs bij de Kiescommissie is ingediend. De kandidaat jeugdparlementariërs beschuldigden de organisatie van de verkiezingen van o.a. het maken van propaganda voor de zogeheten “Action Youth” groep, die tot een der coalitiepartijen zou behoren (Starnieuws, 14 & 19 december 2013).

Zolang dit verschijnsel voortduurt, zal het NJP de participatieladder niet verder kunnen beklimmen. En het is na tien jaar wel tijd dat het NJP het voortouw neemt en proactiever gaat lobbyen bij beleidmakers voor meer inspraak van jongeren. Reden voor een feestje? Nog lang niet.




Nieuwe Dieptepunten- Inleiding State of our Democracy Nieuwsbrief 2014


Op donderdag jl presenteerden wij de 5e editie van de State of Democracy Nieuwsbrief. Hier alvast de inleiding..


Hoe vaak hebben we de afgelopen vijftien, twintig jaar niet verzucht: het kan niet erger worden dan dit. En dan verrassen de beleidsmakers en politici ons – ze boren met gemak nieuwe dieptepunten aan. 2014 is daar geen uitzondering op.

Is het echt alweer bijna vijf jaar geleden dat we naar de stembus gingen? Het is moeilijk te vatten, het afgelopen jaar leek het immers alsof we nooit van de campagnes af zijn geweest –elke aangelegenheid wordt aangegrepen om partijpolitiek te spelen. Een nieuw dieptepunt, vanwege de schaal waarop dit nu plaatsvindt, is de wijze waarop Partij en Staat synoniem lijken te zijn geworden voor de regerende partijen. Gronduitgifte ceremonieëen, Bigi Sma Dei, je kan het zo gek niet verzinnen – datgene waar burgers recht op hebben en wat met staatsmiddelen wordt gefinancierd, wordt gebracht als gunst van de partij. En de burgers laten het zich welgevallen.

De sfeer rond de verkiezingen lijkt nu al grimmiger dan voorheen, en de grimmigheid zal alleen maar erger worden, vrezen wij. Helaas is de strijd tot nu toe vooral toegespitst op het elkaar beschimpen, bespotten of beschuldigen en, het allergrofst, simpelweg strooien met geld. Wat we nauwelijks merken zijn discussies gebaseerd op heldere ideeën, terwijl in een volwassen democratie je toch minstens een ideeën- en ideologische strijd mag verwachten. En de kiezers laten het zich welgevallen.

Heeft u tijd om depressief te worden? Lees dan de regeringsverklaring, lees het Ontwikkelingsplan 2012-2016, lees het coalitie-akkoord. En ga na wat er van al die afspraken, mooie dromen en bloemrijke woorden is overgebleven. Opeenvolgende regeringen schrijven plannen, maar raken dan geconfronteerd met de gevolgen van de uitholling van capaciteit binnen de overheid – te danken aan alle politieke benoemingen. Ze raken hopeloos verstrikt in hun eigen interne machtsstrijd en het in de gaten houden van de coalitiegrenzen. Ministeries zijn partij-eilanden, en de eilanden praten niet met elkaar. Voor elk wissewasje moet de Ministerraad een besluit nemen, of de VP, of de coalitietop, of de President.  En monitoring van beleid is helemaal een vies begrip.
Is deze regering daar nu uitzonderlijk in? Welnee. Maar ergens is toch altijd de hoop dat een regering leert van de fouten van haar voorgangers. Als u deze nieuwsbrief leest, dan wordt duidelijk dat die hoop vooralsnog ijdel is.

Wat wij wensen voor het komend jaar is eigenlijk heel simpel: kiezers die niet meer stemmen voor de partij die hun persoonlijk belang, maar het algemeen belang willen en kunnen behartigen; dat we keuzes maken op basis van realistische en doordachte verkiezingsprogramma’s, die op tijd worden bekendgemaakt, begrijpelijk zijn, en nagerekend zijn. We hopen dat  kiezers – ondanks alle ergernis – toch nog gaan stemmen, maar dat ze goed nadenken voor ze dit dierbare recht uitoefenen – dat ze niet meer stemmen op politici die recht en rechtstaat aan hun laars lappen, corrupt zijn, vrouwen vernederen, onzichtbaar blijven, of gewoon wegblijven uit ’s lands vergaderzaal.

Waar we op hopen, zijn wakkere, kritische, actieve burgers. Zij alleen zijn de redding van ons land. -

(Afkomstig uit de State of Democracy Nieuwsbrief 2014. Voor de volledige nieuwsbrief, klik hier)


Rechten van Inheemsen: vraag en antwoord (vervolg mensenrechtenpanel)


Bij ons Mensenrechtenpanel, op 20 november, waren er nog een aantal vragen die, vanwege het late uur, niet meer aan bod zijn gekomen. We legden ze achteraf voor aan de panelleden. Hier Josee Artist van de Vereniging Inheemse Dorpshoofden in Suriname (VIDS) aan het woord.



De Universele Verklaring (mensenrechten) en andere verdragen zijn een algemene internationale leidraad voor de bescherming van de rechten van de mens. Moeten dan de gemeenschappen die bescherming niet vertalen naar hun eigen leefomstandigheden en cultuur?
Correct; universele mensenrechten zijn inderdaad universeel en moeten inderdaad vertaald worden naar de leefomstandigheden en cultuur van inheemsen.  Dat is ook gebeurd, na heel lang aandringen van inheemse volken overal ter wereld en 23 jaar en ‘onderhandelen’ met staatsvertegenwoordigers bij de VN, en heeft in 2007 geresulteerd in de aanname door de VN (en dus de lidstaten van de VN inclusief Suriname) van de VN Verklaring inzake de Rechten van Inheemse Volken (UN Declaration on the Rights of Indigenous Peoples in het Engels; afgekort UNDRIP).  Deze verklaring doet precies dát: het “vertalen” van bestaande mensenrechten naar de leefomstandigheden en cultuur van inheemse volken.  En die leefomstandigheden en cultuur hebben een sterk COLLECTIEF karakter; inheemse volken wonen in stamverband, met een eigen gezag en bestuurssystemen, eigen historische grondgebieden waarmee er een sterke historische, culturele en spirituele verbondenheid is, bezit en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, eigen ontwikkelingsvisie, etc. en dat alles op een collectieve manier.  De UNDRIP geeft aan inheemse volken dus geen nieuwe of andere rechten, maar dezelfde rechten op een collectieve manier geïnterpreteerd.  De UNDRIP erkent bovendien dat inheemse volken, volken zijn, gelijk aan andere volken, met het recht op zelfbeschikking, dus het recht om voor en over zichzelf te beschikken en beslissen.  Ook dit recht is niet nieuw of anders; het is erkend in de VN Verdrag inzake Burger – en Politieke Rechten (BUPO) en in het VN Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten.
Het praktische probleem is, dat regeringen, ondanks het feit dat ze de UNDRIP zelf goedgekeurd hebben, op nationaal niveau geen consequenties daaraan willen verbinden en dus geen nationale wetgeving willen maken om deze rechten te kunnen doen gelden.  Er moet dan naar internationale wegen gegrepen worden, waar het internationaal recht geldt, en daar blijkt gelukkig wel dat op grond van bovengenoemde en andere mensenrechtenverdragen, de rechten van inheemse en tribale volken wel degelijk rechtskracht hebben.  Het sprekend voorbeeld daarvan is het Saramakkavonnis tegen de Staat Suriname waarin het bovengenoemde duidelijk tot uitdrukking komt.

Zullen er of worden er reeds acties ondernomen door het traditioneel gezag m.b.t. het decentralisatieproces? Hoe zien die acties eruit? 
Het traditioneel gezag participeert ook wel in hoorzittingen.  Maar waar we eigenlijk naar streven is erkenning van het zelfbeschikkingsrecht.  Het decentralisatieproces erkent dat niet; het erkent alleen het overheidsgezag en gaat voorbij aan de werkelijke situatie waarin grote delen van de bevolking Suriname door traditioneel gezag wordt bestuurd dat in dagelijks contact met het volk staat en op een heel andere manier besluiten neemt dan overheidsmechanismen.  VIDS heeft hier vaker over geprotesteerd bij ministerie RO en bij de IDB als financierder van het decentralisatieproject maar het is praten tegen dovemansoren want het komt hen niet goed uit.  Men verschuilt zich achter de huidige, deficiënte Surinaamse wetgeving (zie ook antwoord op volgende vraag).  Er zijn voorstellen ingediend voor wettelijke erkenning van het traditioneel gezag maar de conceptwet die is gemaakt, is door één individu gemaakt zonder enige inspraak vanuit het traditioneel gezag, tegen alle afspraken in om wel degelijk effectieve participatie van het traditioneel gezag in de totstandkoming van die conceptwet te hebben.

Waarom moeten de Inheemsen speciale grondenrechten krijgen? Ze kunnen toch ook grond aanvragen of kopen, zoals alle andere mensen? 
Zie ook antwoord vraag 1.  Een belangrijk aspect is de rechtvaardigheid; de grond IS van de inheemsen; waarom zouden ze nu hun eigen grond moeten gaan aanvragen of kopen?  De kolonisatoren hebben in naam van de Koning en zelfs in naam van God, grond van de inheemse volken gestolen of op andere gewelddadige wijze afgepakt; daarna wetgeving gemaakt om die grond tot hun “eigendom” te maken; zomaar, zonder toestemming of zelfs zonder medeweten van de inheemse volken zelf.  Postkoloniale regeringen hebben de koloniale wetgeving al dan niet gewijzigd om het historisch onrecht recht te trekken.  Suriname dus niet.  Opeenvolgende regeringen zijn wat dat betreft in de schoenen van de vroegere kolonisatoren gaan staan en doen alsof de grond van hun is.  Wettelijk misschien wel ja, maar dat is dus als er naar de wet wordt gekeken met oogkleppen op voor de eeuwenlange volkenmoord, slavernij en discriminatie die eraan kleeft.  Als we over “dekolonisatie” praten is deze kwestie een heel groot onderdeel daarvan.
 
Zelfs als we “het verleden terzijde leggen”, dan nog is de huidige wetgeving niet genoeg voor het collectief eigendom van inheemse volken op hun gronden en natuurlijke hulpbronnen.  In Suriname zijn alleen individuele titels op grond beschikbaar (grondhuur; eigendomsrecht) of concessies (gebruiksrechten). Inheemsen leven in collectief verband en willen, als het om hun dorpsgebied gaat, geen individuele titel. Het gaat om hun gehele leef- en woongebied dat een collectieve titel moet krijgen en dat moet in wetgeving worden opgenomen. Een individuele titel verbreekt de cultuur van gemeenschappelijk en in stamverband leven.  Dat stukje grond kan worden verkocht, verpand, opgeëist en last but not least, de overheid blijft zeggenschap erover behouden en kan de titel weer intrekken, vooral als het gaat om grondhuur!  Het niet willen erkennen van eigendom in collectief verband is in feite een uiting van het superioriteitsgevoel van de westerse cultuur bóven de collectief gezinde inheemse cultuur.  Waarom moeten inheemse volken zich “aanpassen” aan de koloniale wetgeving die alleen individuele titels kent??  Om hun cultuur te verliezen??  Om slechts burgers te worden die gemanipuleerd kunnen worden elke vijf jaar??  Om hun grondgebieden kwijt te raken zodat grootgrondbezitters die gronden van hun politieke vrienden kunnen krijgen??  

Mensen met een beperking, vraag en antwoord(vervolg Mensenrechtenpanel)


Bij ons Mensenrechtenpanel van 20 november, zijn een aantal vragen niet aan bod gekomen vanwege het late uur. Hier geeft panellid Natasia Hanenberg-Agard, directeur van de Nationale Stichting Blindenzorg antwoord op die vragen. 

Vraag 1. Moet er ook een quota voor bedrijven komen, voor aantal mensen met een beperking (dat ze minstens in dienst moeten nemen-sg)
Dit is een mogelijkheid om bedrijven te verplichten deze groep in dienst nemen. Bedrijven moeten gestimuleerd worden om eventueel samen et een job coach, de mogelijkheden van de persoon te matchen met beschikbare functies. In sommige gevallen kunnen zelfs nieuwe jobs gecreëerd worden. Met de juiste begeleiding en aanpassingen op de werkplek en hulpmiddelen, kan iemand met een beperking even goed en zelfs beter functioneren dan iemand zonder zichtbare beperking.

Vraag 2. Wordt er gewerkt aan scholing voor personeel dat werkt met mensen met een beperking? Het lijkt erop alsof ze gewoon te werk worden gesteld.
Werken met mensen met een beperking is niet eenvoudig omdat vaak specialistische kennis voor nodig is.  De individuele organisaties trachten hun personeel zo goed mogelijk op te leiden. Afhankelijk van het budget, nationale en internationale contacten en natuurlijk motivatie van het personeel zelf, kan hier invulling aan gegeven worden.

Vraag 3. Welke zijn de 3 belangrijkste en haalbare zaken die gerealiseerd moeten worden voor deze groep burgers
1.     Goed georganiseerd zorgvervoer. Zorgvervoer moet landelijk beschikbaar zijn en 1x24 uur ter beschikking.
2.     Optimale onderwijs- en andere ontwikkelingsmogelijkheden,zodat de zelfstandigheid van deze groep bevorderd wordt.
3.     Het bevorderen van de toegankelijkheid tot gebouwen en openbare wegen: zoals hellingen voor rolstoelgebruikers, voelbare belijningen voor blinden en slechtzienden, duidelijk zichtbare borden/aanwijzingen. Goede doorgang in gebouwen , winkels etc. vrij van obstakels.

Een randvoorwaarde hierbij is de verhoging van de financiële bijstand en de garantie dat de doelgroep er maandelijks op kan rekenen. Voor velen is dit de enige bron van inkomsten.

Vrouwenrechten Vraag en Antwoord (vervolg mensenrechtenpane)


       Bij ons Mensenrechtenpanel, op 20 november, waren er nog een aantal vragen die, vanwege het late uur, niet meer aan bod zijn gekomen. We legden ze achteraf voor aan de panelleden. Hier Carla Bakboord, van het Women's Rights Centre aan het woord.


Vraag 1. De achterstandspositie die vrouwen op dit moment innemen met name in de politiek, is dit niet te danken aan de vrouw zelf?
De achterstandspositie van vrouwen heeft alles te maken met de manier waarop de samenleving ( dus zowel mannen als vrouwen) vrouwen en mannen positioneren. En die positie is ongelijkwaardig en ongelijk.  Ongelijkwaardig in die zin dat aan onder andere vrouwenrollen, taken en verantwoordelijkheden minder waarde wordt toegekend dan aan die van mannen. Zowel jongens als meisjes, vrouwen als mannen leren vanuit diverse instituties , waaronder de media, onderwijs, literatuur, politiek, religie, wetgeving etc.. dat vrouwen ondergeschikt zijn aan mannen. Dat uit zich in de toegang hebben tot allerlei bronnen. Zo zien we dat mannen en vrouwen niet in gelijke mate toegang hebben tot die bronnen. (gelijkheid) Die opvatting is ook in de hoofden van vrouwen. Meisjes en vrouwen worden niet opgevoed op een andere planeet. Zij krijgen dus dezelfde boodschappen als jongens en mannen. En vinden vele vrouwen dat vrouwen dus ondergeschikt behoren te zijn aan mannen. Daarom richten wij, WRC, ons zowel op vrouwen en mannen in de strijd voor genderongelijkheid om  de achterstandspositie van vrouwen moet opheffen. Echter, mannen hebben onder andere een achterstand in de reproductieve taken en zorg. Ook daar zal die achterstand opgeheven moeten worden.


Vraag 2. Gendergelijkheid en gelijke behandeling, bejegening en waardering zal dan pas bevorderd worden wanneer de biologische verschillen tussen man en vrouw in het bewustzijn van de mens geminimaliseerd worden. Eens?
Ik begrijp de denkwijze van deze vraag wel. Echter ben ik het er  niet mee  eens .Want als we ons alleen zouden houden aan de biologische verschillen zonder daar een (gender) norm en waarde aan te geven, is er geen situatie van de genderongelijkheid. Maar… omdat we de biologische verschillen hebben vertaald in wat de twee seksen wel en niet mogen (gender) is die ongelijkheid en ongelijkwaardigheid binnengedrongen in ons denken en handelen. Gender verwijst ook naar  de betekenis die we geven aan vrouwelijkheid en mannelijkheid. Biologische verschillen leiden namelijk niet vanzelfsprekend tot genderongelijkheid. Voorbeeld: in zowel heteroseksuele als homoseksuele relaties komt genderongelijkheid voor. En die zijn niet allen gebaseerd op biologische verschillen, maar op gender gerelateerde opvattingen over  mannelijkheid en vrouwelijkheid. En welke macht en positie we toeschrijven aan mannelijkheid en vrouwelijkheid. Vrouwelijkheid staat dan traditioneel voor zwak, en ondergeschikt. En mannelijkheid voor sterk en superieur. Vrouwelijkheid kan de man worden toegeschreven. Die bevindt zich dan in een ondergeschikte positie ten opzichte van de ander die de positie van mannelijkheid bekleedt. Dit heeft dan niets meer te maken met biologische verschillen maar met genderverschillen.


woensdag 26 november 2014

Wat had de Anti-corruptiewet kunnen doen?

Door Rashna Sewgobind

Met Suriname’s toetreding tot het Inter-Amerikaans Verdrag tegen Corruptie in 2002, heeft de Staat zich gecommitteerd om een Anticorruptiewet in te voeren. De eerste ontwerpwet werd datzelfde jaar al aangeboden aan het Parlement. Opeenvolgende politieke partijen en regeringen hebben in verkiezingsprogramma’s en meerjaren ontwikkelingsprogramma’s opgenomen dat het aannemen van de wet prioriteit geniet. Twaalf jaar en enkele conceptversies later, is het nog niet gerealiseerd. Het laatste ontwerp is ingediend in januari 2014.

In dit artikel geef ik aan hoe enkele corruptieschandalen van de afgelopen jaren hadden kunnen worden aangepakt met een Anticorruptiewet. De (concept)wet schrijft namelijk voor dat:
-    elke publieke functionaris bij zijn aantreden en elk jaar daarna – tot 1 jaar na zijn aftreden – een  verplichte vermogensstaat moet indienen (Artikel 29) bij een op te zetten commissie belast met preventie en bestrijding van corruptie. In het overzicht moeten zij alle inkomens, bezittingen en schulden aangeven.
-    elke publieke functionaris bij wie een aanzienlijke toename in vermogen wordt waargenomen en  dat niet te verklaren is door zijn reguliere inkomsten (onrechtmatige verrijking), wordt gestraft (Artikel 5).

Cases Openbare Werken
Op 12 augustus 2000 werd Dewanand Balesar (destijds van de VHP) Minister van Openbare Werken. Enkele weken voor de verkiezingen van mei 2005 werd hij op eigen verzoek buiten functie gesteld vanwege verdenking van corruptieve praktijken. De Procureur-Generaal had het verzoek gedaan aan de Centrale Lands Accountants Dienst (CLAD) en de afdeling Fraude van het Ministerie van Justitie en Politie om onderzoek te doen naar vermeende corruptie. Volgens destijds gepubliceerde artikelen (o.a. De Ware Tijd, 11 mei 2005) blijkt uit het onderzoek dat Balesar en anderen middels fictieve aanbestedingen en  boekhoudkundige fraude zich financieel hadden verrijkt en zich goederen, waaronder voertuigen, hadden toegeëigend. Ondanks zijn veroordeling, werd aan Balesar per 1 september 2005 eervol ontslag als minister verleend.

Na de verkiezingen van 2010, waarbij de NDP in combinatie met andere partijen aan de macht kwam, werd Ramon Abrahams benoemd tot Minister van Openbare Werken. Enkele maanden later kwam hij in opspraak toen bleek dat zijn kantoor op het ministerie voor SRD 650.000 verbouwd was zonder dat dit openbaar was aanbesteed en dat diverse opdrachten bleken te zijn gegund of toegewezen aan bedrijven van familieleden. Ook bleek hij zonder aanbesteding zijn dienstauto te hebben geüpgrade voor een bedrag US$ 150.000. Abrahams werd ondanks de vele openbaar gemaakte documenten niet opgespoord en vervolgd, in tegenstelling tot Balesar. In 2013 werd hij vervangen als Minister van Openbare Werken.

Toepassing van de Anticorruptiewet
Bij zowel de case van Balesar als de case van Abrahams, zouden beide functionarissen geregeld de verplichte vermogensstaat moeten hebben ingediend, als de ACW in werking was. Bij de controle zou een significante toename in hun vermogen, dan meteen reden zijn tot onderzoek en vervolging. Het misbruiken van hun functie om zichzelf en/of familieleden te bevoordelen, is volgens de wet ook strafbaar. In beide cases kwam informatie naar buiten via documenten die waren gelekt aan DNA of de pers, of die door getuigen zijn afgegeven aan het Openbaar Ministerie. Met de nieuwe wet mogen mensen informatie over vermoedelijk gepleegde delicten ook rechtstreeks doorgeven aan de Commissie. Zo kan men strafbare feiten vroegtijdig achterhalen.

Naast deze twee cases, zijn er natuurlijk meerdere vermoedelijke corruptie en fraude cases, zoals de witwaszaak van Siegfried Gilds, de affaire Sew A Tjon die 600.000 ha grond heeft gehad om te verkennen/exploreren, de onthulling van de miljoenenfruade bij TAS, de Steekpenningen gegeven door Ballast Nedam voor de bouw van bruggen in Suriname, enzovoort. Deze cases worden vaak niet diepgaand onderzocht en er worden geen sancties getroffen tegen de betrokken personen, waardoor er geen consequenties verbonden zijn aan corruptieve praktijken.

Anticorruptiewet niet zaligmakend
Ook de conceptwet die er ligt, heeft verbetering nodig op een aantal punten:
1.    Er is geen sprake van klokkenluidersbescherming, terwijl deze essentieel is.
2.    De verplichte verklaring is alleen voor de publieke functionaris zelf, en niet voor        partner en/of andere familieleden.
3.    De opsomming van de daden van corruptie is limitatief (geen mogelijkheid tot            aanvulling), dat wil zeggen dat als er nieuwe methoden of vormen ontstaan, deze   in  principe niet eronder zouden vallen.
4.    Er is niet aangegeven volgens welk model de vermogensstaat opgemaakt dient te  worden. Als dat pas na de inwerkingtreding moet worden bepaald, kan de kern van  de wet nog niet worden toegepast.

Behalve de aanname van de wet moet verder ook gewerkt worden aan mechanismen zoals ethische gedragscodes op de werkvloer, intensieve integriteitstrainingen, bewustwordingssessies om betere resultaten te verkrijgen, vooral op het gebied van preventie. Een Anti-corruptiewet alleen kan corruptie in zijn geheel niet beperken, noch voorkomen.


Rashna Sewgobind is in 2013 afgestudeerd als Bachelor of Science in Public Administration. Zij schreef haar thesis over ‘Overheidsbeleid en Corruptiebestrijding’.

zaterdag 22 november 2014

starnieuws: Regering gaat nationale discussie LGBT uit de weg

LGBT Regering gaat nationale discussie uit de weg


22 Nov, 04:00
43411663af34eca1b9592ce09dbed007.jpg___Tieneke_Sumter.jpg
Tineke Sumter van het LGBT-platform. (Foto: Projekta)
Het Platform voor lesbiennes, gays, biseksuelen en transgenders (LGBT), vindt dat de regering de verantwoordelijkheid uit de weg gaat een nationale discussie op gang te brengen over wel of geen maatschappelijke acceptatie van deze doelgroep. Vanuit de regering wordt wel steeds gezegd, dat eerst een nationale discussie moet worden gehouden, maar ontbreekt het de overheid aan elk initiatief. Dit zorgt voor een steeds groter wordende discriminatie van LGBT’ers en het onthouden van cruciale mensenrechten. 

Dit was donderdagavond de rode draad tijdens de voorlaatste discussieavond van stichting Projekta in de democratiemaand. Tineke Sumter van dit platform verzorgde een korte inleiding over de huidige situatie van LGBT-personen en hun toekomst zoals die er uitziet zonder, en met toekenning van gelijke rechten. Wederom zegt het platform het een grove schending van mensenrechten te vinden dat deze personen niet zijn opgenomen in de sociale wetten die in het parlement zijn aangenomen. “De regering zegt wel steeds dat niemand mag worden gediscrimineerd, maar is dat niet te zien in de wetten”, zegt Sumter.

Uitgaande van het begrip mensenrechten zouden er volgens het platform speciale wetten gemaakt moeten worden tegen discriminatie van deze groep. In deze wetten moeten de sancties bij discriminatie zijn opgenomen. In de rij van discriminerende feiten jegens de groep noemde Sumter het gemis aan wetgeving voor een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht, het veranderen van het paspoort van een transgender, en de erkenning van deze groep op arbeid. Volgens de informatie van de inleider maken alleen Staatsolie en Iamgold hierin een uitzondering.

Als resultaat van de discussie met het publiek, kwam naar voren dat naast de verantwoordelijkheid van de regering voor een nationale discussie, het platform prioriteit stelt aan geregistreerd partnerschap bij het Centraal Bureau voor Burgerzaken en een antidiscriminatie beleid.

Wilfred Leeuwin

vrijdag 21 november 2014

Rechten mensen met beperking hebben geen wettelijke basis


Starnieuws, 21 Nov, 20:30
bfae7a0f3f2a303fa7a6c70923b93e34.jpg___projekta_lezing.jpg
De panelleden Lilian Ferrier, Foundation for Human Development, Natasia Hanenberg-Agard, Stichting Blindenzorg Suriname en Carla Bakboord, Women’s Rights Centre. (Foto: Projekta)
Mensen met een beperking hebben in Suriname geen enkele wettelijke basis voor het afdwingen van hun rechten, wanneer die worden geschonden. Suriname heeft in 2007 het VN-verdrag voor rechten voor personen met een beperking wel getekend, maar nog niet geratificeerd. Het verdrag is in 2006 door de Verenigde Naties (VN) aangenomen. Op het ministerie van Sociale zaken en Volkshuisvesting (Sozavo) is wel een Nationaal Adviesraad voor gehandicapten (NARG) in het leven geroepen, maar is die niet actief. Tijdens een discussie donderdagavond van stichting Projekta als onderdeel van de serie discussies in de democratiemaand, is gebleken dat de huidige positie en de toekomst van personen met een beperking er niet rooskleurig uitziet.

Binnen de samenleving zijn er tientallen organisaties en instellingen, die zich specifiek bezighouden met de zorg van personen met een beperking. Naast maatschappelijke acceptatie en uit humanitaire overwegingen aangepaste voorzieningen, is er geen enkele wettelijke basis om de rechten en daarmee ook de nodige aanpassingen, af te dwingen. In de discussie werd dan ook de vraag gesteld in welke mate mensen met een beperking worden toegelaten om in de samenleving te integreren en als er in hun geval sprake is van normale burgers. De vraag waar het land naar toe wil met deze speciale groep, zal een nationaal vraagstuk moeten worden, waarvoor beleid moet worden gemaakt.

Bijkans een jaar terug is door Sozavo een bijeenkomst gehouden voor een structurele aanpak van de rechten van mensen met een beperking. Alle organisaties en instantie waren uitgenodigd. Enkele van deze organisaties hebben een vertegenwoordiging in de raad. “Echter is het bij die poging gebleven en is er verder niets aan gedaan”, zegt Natasha Hanenberg-Agard, directeur van Stichting Blindenzorg Suriname.

“We zullen moeten komen tot ratificatie van het verdrag om tot een gestructureerd beleid te kunnen komen en bestaande wetgeving aan te passen aan de behoefte van de doelgroep. Daarnaast moet gekeken worden naar specifieke wetten. Wat ook in kaart moet worden gebracht, zijn de kosten voor het doen van de verschillende aanpassingen, waardoor deze groep zich niet buiten de samenleving voelt”, zegt Agard. Volgens haar zal de overheid een duidelijke leidende rol hierin moeten vervullen, bijgestaan door het maatschappelijk middenveld, waaronder niet-gouvernementele organisaties. Zij pleit voor een onafhankelijk orgaan dat kan toezien op de naleving van de wetten en regels.

Wilfred Leeuwin

Mensenrechten moet je ook beleven

Verslag van de paneldiscussie “Mensenrechten in Suriname: waar staan we, waar gaan we?”  

Op donderdag 20 november vond een zeldzame samenkomst plaats van vertegenwoordigers van verschillende mensenrechtengroepen. Een panel van deskundigen ging na wat de stand van zaken in Suriname is op het gebied van vrouwenrechten, kinderrechten, rechten van Inheemse volkeren, mensen met een beperking en LGBT. De panelleden waren Carla Bakboord (Women’s Rights Centre), Lilian Ferrier (Foundation for Human Development), Josee Artist (Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname), Natasia Hanenberg-Agard (Stichting Blindenzorg Suriname) en Tieneke Sumter (LGBT Platform). Vanwege de verhindering van Armand Deekman van het BBGO, heeft Projekta samen met mw. Irma Loemban Tobing-Klein gesproken over de rechten van seniore burgers.

De twee kernvragen voor de avond waren: wat hebben we al bereikt, en waar moeten we met spoed aan werken? Uit de inleidingen en discussie, kwamen een aantal centrale thema’s naar boven.

Wetten en regels
Door alle panelleden werd de wetgeving als grote uitdaging én prioriteit aangehaald. Voor senioren en LGBT zijn er helemaal geen speciale mensenrechteninstrumenten (zoals internationale verdragen) voor bescherming van hun rechten, waardoor zij zich moeten beroepen op delen uit andere verdragen en verklaringen. Voor de groepen waar er wel internationale instrumenten bestaan, zijn niet alle instrumenten aangenomen of geratificeerd door Suriname (zoals het Verdrag voor de Rechten van Mensen met een Beperking), of zijn deze te weinig vertaald in nationale wetten en regels.
 
De Staat moet regelmatig rapporteren over de voortgang in de implementatie van de verdragen in Suriname. Deze rapportages worden vaak laat ingediend en zijn niet altijd even diepgaand. Vaak wordt het maatschappelijk middenveld niet betrokken bij het samenstellen van de rapporten, hoewel dat verplicht is. Zij moet genoegen nemen met het uitbrengen van schaduwrapporten.

De internationale gemeenschap heeft via de diverse mensenrechteninstrumenten Suriname vaker aangesproken op het niet voldoende naleven van haar verplichtingen.
Vaak wordt als reden genoemd ‘er is eerst een maatschappelijke discussie nodig’, terwijl beleidsmakers deze discussie nooit starten. Daarmee lijken zij volgens de panelleden geen verantwoordelijkheid te willen nemen voor het beleid, en deze geen prioriteit te willen geven. Dit onderbouwen zij door aan te geven hoeveel andere, vaak veel ingrijpender, beleidsbeslissingen wel worden genomen zonder enige maatschappelijke discussie.

Dialoog met beleidsmakers over mensenrechtenproblematiek is schaars. Nasasia Agard-Hanenberg beschreef het hakkelend proces om de NARG (Nationaal Adviesraad voor Gehandicapten) nieuw leven in te blazen. “Nu zijn we al één jaar verder, en het is gestuit, er is geen beweging”, verzucht zij.

Beleving van het recht – klein beginnen
Naast het wettelijk kader, is het ook nodig dat rechten worden beleefd in de praktijk, want ‘democratie heeft te maken met beleven’, stelt Lilian Ferrier. Ongelijkheid en onderdrukking zit niet alleen ingebakken in overheids- en andere instituties, maar ook in onze cultuur. 
Diverse voorbeelden werden aangehaald, zoals leeftijdsdicriminatie bij sollicitatie-oproepen, het niet willen aannemen of treffen van zelfs minimale voorzieningen voor mensen met een beperking op de werkplek, de mishandeling van vrouwen en van kinderen, het weigeren van sociale voorzieningen aan partners in same-sex relaties, en het miskennen van het traditioneel gezag bij ingrijpende ‘ontwikkelingsprojecten’ in het binnenland.
 

De panelleden geven allemaal aan dat het ‘mainstreamen’ van rechten een langdurig proces is, met veel valkuilen, maar dat er nu wel concrete acties en stappen zijn die genomen kunnen worden. “Als we gender niet kunnen mainstreamen in het volldig curriculum op alle scholen, laten wij ten minste beginnen met één vak, of een deel van een vak”, zegt Carla Bakboord. Irma Loembang Tobing-Klein beaamde dat en stelde aan het einde van de avond “Mensenrechteneducatie is de sleutel tot ontwikkeling”.

woensdag 19 november 2014

“Je kan zoveel regels hebben, maar het gaat nooit lukken als mensen niet democratisch denken”

Structuren en processen zien er vaak mooi uit op papier, maar werken in de praktijk niet. Dit was één van de conclusies van de derde discussie-avond die Projekta hield in het kader van Democratiemaand 2014. De sprekers waren Giwani Zeggen, politicoloog en columnist, en Jacintha Dundas, Master in Public Administration, die eerder dit jaar afstudeerde op het gebrek aan burgerparticipatie bij de hoorzittingen in Wanica.

Sport & Democratie
Giwani Zeggen focuste op een specifiek deel van democratie binnen sportbonden, namelijk besluitvorming. Hij trok parallellen tussen de de besluitvormingssystemen van de oude Grieken, de moderne staten, internationale sportorganisaties, en de nationale sportorganisaties (bonden) die daarop zijn gebaseerd. Bij al deze systemen is een basisuitgangspunt: één persoon (of club, of land) = één stem. Uit internationaal onderzoek blijkt echter dat dit systeem niet altijd goed werkt: het is corruptiegevoelig (stemmen kunnen verkocht worden), er is vaak een gebrek aan legitimiteit, en er ontstaat vaak een ‘tirannie van de meerderheid’. Aan de hand van het internationaal onderzoek, ging Zeggen na hoe het staat met het democratisch gehalte van besluitvormingsprocessen bij Surinaamse sportbonden. Hiervoor beperkte hij zich tot drie grote sportbonden die ook actief zijn buiten Paramaribo, en die jongens en meisjes / dames en heren competities houden. De onderzochte bonden waren de Surinaamse Volleybalbond, de Surinaamse Voetbalbond, en de Surinaamse Atletiekbond.
In zijn presentatie, beschreef Zeggen de verdeling van stemmen, de samenstelling van besturen, en de procedures voor het bijeenroepen van vergaderingen en het nemen van besluiten.

“Op papier, globaal bekeken, ziet het er allemaal democratisch uit, iedereen mag stemmen. Maar in de praktijk ziet het er minder rooskleurig uit”, stelde Zeggen. Bij de SVB heeft b.v. een lidbond die b.v. het heel sportgebeuren in een district coördineert, evenveel stemmen als 1 club uit de hoofdklasse, die misschien niet veel doet aan de verdere ontwikkeling van de sport. Er zijn in het algemeen weinig ‘checks and balances’ in de besluitvorming: besluiten van het hoofdbestuur kunnen vaak niet ter discussie worden gesteld, of worden getoetst aan de doelstellingen van de organisatie. Slechts 1 van de bonden heeft een regeling voor het voorkomen van conflict of interest. Er zijn verder geen mogelijkheden voor bredere participatie in besluitvorming, door b.v. spelers / atleten, coaches, en anderen. Ook zijn er geen eisen over de deelname van vrouwen in Besturen, wat Zeggen als frappant typeert, gezien de actieve deelname van vrouwen teams / clubs.

Uitzondering op vele van deze punten is wel de Volleybalbond, die Zeggen dan ook uitroept tot “best practice”- bij de Volleybal Bond hanteert men behalve de ALV, ook een overleg van voorzitters om besluiten te nemen. In het algemeen, beveelt Zeggen aan dat sportbonden moeten gaan naar een meer evenredige verdeling van stemmen, breder gedragen besluiten, onder andere door ook andere stakeholders een stem te geven, een duidelijk genderbeleid, en een twee-kamer systeem (checks & balances).

Decentralisatie in Wanica
Jacintha Dundas onderzocht waarom mensen niet optimaal participeren in het traject van hoorzittingen van het decentralisatie-programma te Nieuwe Grond in het district Wanica. Zij keek naar de procedures op papier, het niveau van participatie, de mate waarin burgers vonden dat ze werkelijk invloed hadden, en hun doelen en motieven voor het meedoen (of niet meedoen).
“Het systeem is op papier een model om brede en diepe participatie te realiseren”, stelt Dundas. Gemeenschapsorganisaties en RR-leden geven input voor het concept ressortplan, dat wordt besproken in een 1e hoorzitting, waarbij burgers aanpassingen mogen aanbrengen, waarna het wordt gefinaliseerd. Op districtsniveau loopt dat iets anders: de Districtsraad stelt districtsplannen- en begrotingen op, die worden gepresenteerd aan de burgers, waarna deze wordt gefinaliseerd en aangeboden aan het Ministerie van Financiën.

Een zorgpunt voor Dundas is dat er geen procedures zijn over hoe de bewaking moet plaatsvinden. Ook zijn er geen indicatoren waarmee kan worden nagegaan wat de diepgang van de input van burgers is geweest, en hoeveel van hun input werkelijk is meegenomen. In de praktijk blijkt er toch nog onduidelijkheid te bestaan over de taken en bevoegdheden van alle actoren in het proces. Burgers weten vaak niet dat er bepaalde mogelijkheden zijn, b.v. dat zij de conceptplannen mogen inkijken op het bestuurskantoor, en worden ook niet geïnformeerd over de finale plannen en begrotingen.
Burgers kozen ook vaker voor om politieke wegen te bewandelen om hun belangen behartigd te krijgen, b.v. bezanden en egaliseren van hun weg, in plaats van dit bij de hoorzittingen aan te geven.
In haar presentatie, beschreef Dundas ook het gevoel van wantrouwen dat de burgers hadden met hun ressort- en districtsraadsleden, en met het proces in het algemeen. Zij hebben het gevoel dat ze eigenlijk geen macht hebben, enonderschatten hoeveel mogelijkheden er zijn.

De belangrijkste aanbevelingen van Dundag waren dan ook het creëren en handhaven van een systeem van checks and balances en het stimuleren van de bewustzijn van burgers over burgerschap, door Civil Society.

Maar hoe?
De grote vraag bij de discussie, na de inleidingen, was ‘hoe krijg je bewuste en kritische burgers?’
De inleiders en het publiek waren het over een aantal zaken eens. Structuren en processen moeten aangepast worden. Budgetten moeten geregionaliseerd worden, zodat burgers werkelijk kunnen beslissen over de dingen die voor hun belangrijk zijn. Verouderde statuten van organisaties moeten vernieuwd worden. Communicatielijnen moeten open zijn. Terecht gaven velen aan: “de mensen die de structuren moeten veranderen, zijn vaak de mensen die er baat bij hebben dat het precies zo blijft”.
Giwani Zeggen stelde ook: “je kan net zoveel regels hebben, maar als mensen niet democratisch denken, gaat het nooit lukken.”

Uit de discussie bleek wel dat het stimuleren van ‘democratisch denken’ niet een taak is van alleen civil society, maar ook van ouders, verzorgers, en leerkrachten. Thuis moet er meer worden geluisterd naar kinderen, en op school moet discussie en kritiek worden gestimuleerd. Met andere woorden: een andere democratische cultuur.

De aanwezigen waren het met elkaar en de inleiders eens: die andere democratische cultuur komt niet uit de lucht vallen, maar is het gevolg van de inspanningen: vaak eerst van enkelingen, en daarna van groepen. Sociale bewegingen ontstaan niet uit het niets, maar worden getrokken door individuele burgers die hun mond durven open te doen, en eerlijk en integer zijn en blijven, ook onder druk van de politiek. En vooral niet moe worden om keer op keer op keer te strijden voor een democratische cultuur.




maandag 17 november 2014

3e DM discussie: Democratische Cultuur? De cases van onze Sportwereld en het DLGP

 
Inleiders: Giwani Zeggen en Jacintha Dundas
Datum: Dinsdag 18 november
Tijd:        19.00 uur (inloop 18.30 uur)
Plaats:   Ballroom Lalla Rookh, Gebouw 2

Projekta heeft in de eerste week van haar Democratiemaand 2014 activiteiten de nadruk gelegd op de relatie tussen goed bestuur, duurzame ontwikkeling, economische ontwikkeling, en arbeid. In de tweede week wordt de nadruk verschoven naar participatie en menrechten.

Op dinsdag 18 november beschrijven inleiders Giwani Zeggen en Jacintha Dundas de processen van besluitvorming en participatie in twee cases: die van de sportwereld, en die van de hoorzittingen van het decentralisatie programma (DLGP). Deze ogenschijnlijk totaal verschillende werelden weergeven diverse aspecten van, en ideeën over democratische cultuur in Suriname.

Giwani Zeggen is politicoloog en columnist. In zijn columns in De Ware Tijd werpt hij vaker een kritische blik op sportontwikkeling in Suriname. Voor zijn presentatie werpt hij een blik in de besluitvormingsprocessen in diverse sportbonden in Suriname, afgezet tegen internationale modellen van participatie en besluitvorming binnen sportorganisaties.

De tweede spreker, Jacintha Dundas, studeerde af aan het F.H.R. Lim A Po instituut; haar thesis is getiteld “Empty spaces in the participatory budget process of Wanica: why don’t they participate?”
In haar presentatie, beschrijft zij de relatie tussen participatie, macht, en politiek cultuur, en verklaart zij de lage opkomst van burgers bij de hoorzittingen.

PROJEKTA verkoos om dit jaar binnen de Democratiemaand stil te staan bij de keuzes die moeten worden gemaakt over de toekomst van ons land. Tijdens deze Democratiemaand kijken we met verschillende actoren van het maatschappelijk middenveld naar wat zij vinden dat de stand van zaken is en welke de prioriteiten zouden moeten zijn voor toekomstig beleid.


De toegang tot alle evenementen is vrij.

vrijdag 14 november 2014

Vakbeweging en bedrijfsleven gaan samen voor ‘Decent Work’

Werkgevers en werknemers streven hetzelfde doel na, zei VSB-voorzitter Ferdinand Welzijn, bij de tweede discussie die PROJEKTA organiseerde in de 7e Democratiemaand. Hij zette hiermee de toon van de avond. 
Het thema van de discussie-avond van 13 november 2014 was “Fatsoenlijk werk, Duurzame Ontwikkeling en Democratie”.  De VSB verwacht dat haar leden de beste verstandhouding proberen te hebben met haar werknemers, want het best draaiende bedrijf is het bedrijf waar men oor heeft voor de belangen van het bedrijf- en dus ook de belangen van haar werknemers. Naast Welzijn sprak ook Robby Berenstein, voorzitter van de C-47 Vakcentrale, het publiek toe.

Tijdens beide presentaties kwam een beeld naar voren van samenwerking en afstemming tussen bedrijfsleven en vakbeweging. Niet altijd zijn ze het met elkaar eens over de exacte invulling van arbeidsgerelateerde vraagstukken, maar zowel vakbond als bedrijfsleven staan achter het Decent Work Programma van de ILO en achter de principes van duurzame ontwikkeling; en werken ze samen aan de invulling daarvan voor Suriname. Beide presentatoren maakten indruk met hun gedegen kennis van de materie, hun vermogen deze te vertalen voor mensen die zich niet elke dag verdiepen in arbeidsmarkt- en arbeidsrechtvraagstukken en hun no-nonsense beantwoording van de vele vragen uit het publiek.

Duurzame ontwikkeling en ondernemers
“Un’ no kan por’ en gi a nageslacht”, vervolgde Welzijn. Niet alleen ondernemers, maar wij allemaal, moeten in al ons handelen en gedrag rekening houden met wie er na ons komt. “Wij kunnen plezier hebben, een goed leven, maar we hebben een sterkere plicht om iets goeds achter te laten.” De eindigheid van natuurlijke hulpbronnen als goud en bauxiet noopt tot het focusen op andere, duurzame sectoren, zoals toerisme en landbouw. Maar dat moet wel volgens een gedegen planning. Naast duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen zijn voor de VSB o.a. van belang het stimuleren van innovatief ondernemerschap, verhoging van het concurrentievermogen en goede infrastructuur. Voor duurzame ontwikkeling die tegemoet komt aan de behoeften van zowel de werkgevers als werknemers staat het creëren van werkgelegenheid en de verhoging van arbeidsproductiviteit voorop, evenals een betere aansluiting van het onderwijs op werkgelegenheid en een stijging van lokale en internationale investeringen.

VSB voor maatschappelijk verantwoord ondernemen
De VSB staat voor dat bedrijven niet alleen winst als doel hebben, maar ook het belang inzien van zorgen voor een goed milieu, en bijdragen aan de ontwikkeling van de totale gemeenschap. “Wij zeggen  dat je jezelf niet moet bevoordelen, ten nadele van de gemeenschap; en dat ook andere ondernemers voordeel hebben bij jouw succes. Dat je een voorbeeld bent voor je omgeving”, zegt Welzijn.
Aspirant-leden van de VSB worden daarom niet alleen gevraagd naar de gewoonlijke gegevens, zoals branche, adres, aantal werknemers en “hoe kom je aan je geld”. Ze worden ook gevraagd naar principes van bedrijfsvoering: hoe denk je over arbeidsverhoudingen, hoe ga je om met de gemeenschap, hoe ga je om met de factor arbeid. De VSB oefent geen harde dwang uit, maar probeert achter gesloten deuren haar leden te motiveren en te scholen in de decent work principes, maar ook in de principes van duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo wordt er volgend jaar een award ingesteld voor bedrijven die het meest voldoen aan de eisen van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Overheid schuldig aan arbeidstekort
Maar de factor arbeid blijft problematisch. Het publiek wees op de discrepantie op de Surinaamse arbeidsmarkt: enerzijds een hoge werkloosheid onder met name jongeren, en anderzijds een arbeidstekort. Hoe komt dat toch, werd gevraagd, zijn Surinamers te lui om te werken?
Volgens de inleiders is er vooral een structureel tekort aan goed opgeleide krachten.
Ons onderwijs is nog steeds niet voldoende afgestemd op de arbeidsmarkt. De nieuw aangekondigde Nationale Trainings Autoriteit moet gaan zorgen voor betere aansluiting op de behoeften van de arbeidsmarkt, en vooral op de naadloze aansluiting van school en werk, zodat mensen werkervaring kunnen opdoen terwijl ze nog studeren. Waar we behoefte aan hebben zijn multi-inzetbare werknemers en vaktechnische experts. Momenteel is er een hoge import van arbeidskrachten in technische beroepen- er zijn  Filipijnse artsen en verpleegkundigen, Haitianen in de agrarische sector, Chinezen in de bouwsector, Vietnamezen, Brazilianen, Nederlanders. Maar ook de Overheid is debet aan het tekort aan arbeidskrachten. Door gemakkelijk baantjes te verdelen via nepotisme en regelarij bijvoorbeeld, en door het niet structureel en systematisch stimuleren van ondernemerschap.

Wetgeving: je moet niet op mijn terrein komen
Dat we verder zijn afgezakt op de Doing Business Index ligt vooral aan ons gebrekkig wetgevingskader. Jamaica ging van de 89e naar de 58e plaats – nog nooit heeft een Latijns Amerikaans en Caraibisch Gebied zo een grote sprong vooruit gemaakt. Dat komt doordat ze hun wetgeving hebben aangepakt met behulp van Compete Caribbean. De Competitiveness Unit in Suriname heeft zich ook hard ingezet voor verbetering van het ondernemersklimaat om de achterstand van meer dan 150 wetten in te halen. Waarom dat nog steeds niet goed komt, werd gevraagd door het publiek. Volgens Welzijn is dat omdat er weinig coordinatie is in de Regering. “Het lijkt alsof we een Regering hebben, maar wat we in feite hebben zijn verschillende belangen, er is weinig synchronisatie en gelijkgerichtheid binnen de Raad van Ministers”. Voor de totstandkoming van wetten zijn verschillende ministeries nodig, maar ook anderen, zoals de VP. Iedereen beperkt zich echter tot het eng eigen belang; men vecht over wie waar verantwoordelijk voor is, en zegt:”je moet niet op mijn terrein komen”.

Waar wetten stranden
Robby Berenstein gaf een uiteenzetting over de geschiedenis van het begrip “decent work” en de werking van het ILO. Hij gaf aan dat het  ministerie van ATM nu bezig is met het Decent Work Country programma voor Suriname. Reeds in 2011 heeft de vakbeweging daar een seminar over georganiseerd en de aanbevelingen en prioriteiten aangegeven aan de Overheid. “We weten niet wat hoe het staat met die inbreng. We weten ook niet concreet hoe ver men is met het formuleren en het implementeren van het Country programma”, zegt Berenstein.
Voor de vakbeweging is een van de belangrijkste probleempunten voor wat betreft fatsoenlijk werk in Suriname, dat de wetgeving op basis van ILO standaarden nog ver achter loopt. “Op dit moment zijn er 5 of 6 wetten die liggen tussen het Arbeidsadviescollege (AAC) en de Ministerraad, o.a. de aanscherping van de wet Bemiddelingsraad, die van belang is voor zowel werknemers als werkgevers.”

Ad hoc beleid en sociaal contract
Creëren van werkgelegenheid gebeurt veels te adhoc, zegt Berenstein, er is een volkswoningbouwproject hier, dan de uitbreiding raffinaderij Staatsolie, maar er is geen interministeriele coordinatie die de creatie van werkgelegenheid monitoort. We weten niet welke jobs nodig zijn, welke skills, en wanneer. Het Ministerie van ATM zou de belangrijkste plaats moeten innemen bij het plannen van werkgelegenheid.

Berrenstein vindt het sociaal zekerheidsstelsel een stap in de goede richting naar invulling van het decent work programma, maar ook dat gebeurt ad hoc.  Het sociaal contract zoals door de President werd aangekondigd en veelvuldig wordt aangehaald, is eigenlijk nooit goed uitgewerkt en ingevuld: wat wordt er concreet mee bedoeld? Een sociaal zekerheidstelsel houdt meer in dan alleen pensioenen, basisgezondheidszorg en minimumloon. Waar blijven bijvoorbeeld de voorzieningen voor mensen met een beperking? Voor mensen in het binnenland die ver van diensten wonen, en geen inkomen hebben?
“We moeten er ook voor waken dat dit soort maatregelen niet verworden tot “sociaal bezig zijn”, dingen doen om het volk zoet te houden, maar die niet te betalen zijn. Dan zijn we over vijf jaar nergens. “Als je slechts werkt aan sociale zekerheidstelsels en sociale woningbouw, maar niet tegelijkertijd het ondernemerschap aanpakt, de werkgelegenheid en productiviteit systematisch en doordacht stimuleert, dan hebben we straks wel geweldige sociale voorzieningen, maar zal iedereen voor zijn eten afhankelijk zijn van de Overheid”, volgens Berenstein.

Gebrek aan transparantie
Het hoofddoel van de vakbeweging is herverdeling van welvaart, en in dat kader passen sociaal zekerheidsstelsels. Maar corruptie is een enorme bedreiging voor de sociale zekerheid. Het uitgavenbeleid van de regering is problematisch; het effect van maatregelen zoals de benzineprijsverhoging kun je daarom ook niet goed inschatten, want het is alsof het geld in een zwart gat terecht komt; teveel zaken met betrekking tot het uitgavenbeleid van de Overheid zijn onduidelijk.
Gebrek aan transparantie is een van de grootste euvels voor duurzame ontwikkeling, ondernemerschap en de rechten van arbeiders.

Gebrek aan dialoog: ga maar een partij oprichten
Beide inleiders hekelden het gebrek aan structureel overleg met de Regering. “Bij ingrijpende besluiten zoals verhoging van de benzineprijs welke een direct effect hebben op de doelgroep, moet er van tevoren goed overlegd worden met de sociale partners, je kunt niet over een nacht ijs gaan” zegt Welzijn.
Er is een Tripartiet overleg gestart, maar de SER is nooit meer benoemd na het verstrijken van de zittingstermijn van de vorige SER – men vond dat niet nodig, want er was al een tripartiet overleg. Maar het tripartiet overleg is voor acute korte termijn zaken, en de SER voor beleid op lange termijn. Bovendien zit de VSB niet aan bij het tripartiet overleg. Het niet meedoen van de VSB geeft een grote deuk aan het concept van sociale dialoog, zegt Berenstein: “Eigenlijk zouden we het gewoon sociale dialoog moeten noemen om de verwarring weg te maken.”
Volgens hem vindt de regering het niet nodig om de SER in te stellen, want men zegt: “de SER gaat me hinderen in mijn werk; ik wil niet te maken hebben met een stelletje wetenschappers, en met allerlei theorieën, ik wil dingen gedaan krijgen”.

Hij verteld dat ze soms te horen krijgen: “Ik heb de macht, als jij dingen gedaan wil hebben, dan moet je maar een partij oprichten, dan kan je ook invloed hebben”. We merken, zegt Berenstein tot slot, dat als men eenmaal in de Regering zit, men weinig respect heeft voor georganiseerde instituten, er worden verdeel- en heerstactieken toegepast, een van de meest toepaste strategieën de afgelopen periode.